De diagnose

Tekst: Judith Stoker

Daar zit ik. Op mijn inmiddels vertrouwde plekje in de kamer. Dicht bij de tissues en bij het raam zodat ik mijn ogen naar buiten kan laten dwalen en mijn SPV-er niet steeds recht hoef aan te kijken.

‘Hoe is het?’ vraagt Bob. Een lastige vraag. Vandaag gaat het redelijk maar een paar dagen hiervoor was het helemaal niks. De grafiek van mijn Lifechart was een rechte lijn naar beneden geworden. Ik denk na over het eerlijke antwoord. ‘Vandaag gaat het wel, maar het wisselt gigantisch.’ zeg ik bedachtzaam. Bob staat op van zijn stoel en kruipt achter zijn computer die op het bureau staat. Hij tikt mijn naam in en ik zie zijn ogen over het scherm gaan.

‘Ik zie dat je vorige week bij de psychiater bent geweest.’ Dat klopt. Ik probeer het af te wisselen. De ene week de psychiater en de andere week mijn SPV-er. Bob leest en op zijn gezicht is niet veel af te lezen. Alsof het gaat om een pak melk dat je bij de supermarkt haalt zegt hij: ‘Je hebt de diagnose bipolaire stoornis type 2 gekregen’. Even denk ik dat ik ga huilen. Huilen van opluchting dat nu in ieder geval duidelijk is wat er aan de hand is. Maar ook huilen van frustratie: waarom heeft niemand dat eerder gezien? Ik slik verdorie al 13 jaar antidepressiva.

Onzeker

Bob legt het uit: ‘Een antidepressiva duwt je sombere stemming naar boven. Bj jou is dat extreem geworden waardoor je alles uit het leven hebt gehaald wat er in zit.’ Ik grinnik. Zeg dat wel ja. Op het moment van instorten had ik 12 betaalde bezigheden. Was ik therapeut, gezinshuisouder, auteur, opleider, huiswerkdocent, verzorgde ik spreekbeurten en ga zo maar door. ‘Tja, het was achterlijk veel wat ik deed.’ ‘Ah, daar ben je dus nu wel achter gekomen.’ grijnst Bob.

Ik voel me onzeker. De term bipolair klinkt zo ernstig. Alsof ik ben besmet met een ernstige ziekte. En het is ook ernstig. Bob vertelt over wat een bipolaire stoornis inhoudt en dat ik per direct moet stoppen met alles wat spanning en druk oproept. Oef, dat is een ingewikkelde boodschap voor mij, de workaholic. Ik ben ZZP-er dus er is geen bedrijfsarts die me hierbij helpt.

Maak er maar maart van

‘Ik heb mezelf dus gesloopt’ concludeer ik. ‘Nou, zo zou je het kunnen zeggen maar ik denk dat je terug mag kijken en trots mag zijn op alles wat je gedaan hebt. Dat heb je toch maar mooi binnen!’ Ik vraag hem of ik me ooit weer beter ga voelen. Bob stelt me gerust en zegt daar alle vertrouwen in te hebben. Ik iets minder, maar de stellige overtuiging van Bob helpt me. Als hij het gelooft…en hij heeft al heel wat jaren ervaring in de psychiatrie, dan moet ik ook mijn best doen om het te geloven. Ik wil alleen graag horen wanneer. Het is nu september. ‘Wat dacht je ervan als ik tot december alles stil leg?’ vraag ik voorzichtig. Bob grinnikt ‘Maak er in ieder geval maar maart van en dan nog gaan we het zien’ Maart lijkt ongelofelijk ver weg. Bob rommelt even in de stukken op zijn bureau en geeft me dan een folder mee. ‘Laat deze lezen aan je omgeving’ zegt hij. Ik stop de folder in mijn tas.

Samen met de psychiater die ik de week erna zie gaan we aan de slag met mijn medicatie. Het is maar goed dat ik op dat moment nog niet weet wat voor zoektocht dat zal worden. De afschuwelijke bijwerkingen van lithium dat ik niet verdraag, het proberen van allerlei middelen om uiteindelijk een goede mix te vinden waar ik nu, een half jaar later, het redelijk goed op doe.

Kennis, inzicht en acceptatie

Als ik de week erna bij Bob kom vraagt hij weer hoe het gaat. Ik mopper een beetje op het leven en de traagheid van het proces. Bob vraagt of ik de folder heb laten lezen. Nee, dat heb ik niet gedaan. Ik vind het gênant. Als ik dat doe weet iedereen wat er aan de hand is. Bob schrijft op het bord: Kennis -> Inzicht -> Acceptatie. Als ik wil dat anderen mij begrijpen en rekening met mij houden dan zal ik hen moeten informeren. Eenmaal thuis ga ik aan de slag. Ik maak mijn eigen brochure wel. Dan kan ik vertellen hoe het bij mij in zijn werk gaat. Heel dapper stuur ik de brochure rond aan mijn beste vrienden en zet ik hem op mijn website. Ik krijg vooral hele positieve berichten.

Geen taboe meer

Ondertussen schrijf ik iedere dag een stukje op social media. Al heel snel weet ik dat ik er ooit een boek over ga schrijven. Terwijl ik schrijf weet ik het zeker: Ik doe niet (meer) mee met het taboe op psychische stoornissen. Ik doorbreek het door open en eerlijk te zijn over mijn eigen leven. De diagnose bipolaire stoornis is niet het einde. Ik bén een leuke, spontane, hardwerkende vrouw en ik héb een bipolaire stoornis.

En dat boek? Dat is er gekomen. Met de treffende titel ‘Ik ben er nog (niet)’. Zo is dat. Ik ben onderweg en daarbij maak ik dankbaar gebruik van mijn SPV-er en mijn psychiater.


Meer lezen over mij: www.judithstoker.nl
Het boek en de brochure zijn verkrijgbaar in mijn webshop: www.judithstoker.nl/webshop

What’s in a name

Tekst: Lisette van Gurp

Onlangs hoorde ik een gesprek over stigma’s. Over hoe je door een diagnose wordt vastgepind op de naam van een aandoening. Dat een diagnose een werkelijk contact tussen behandelaar en cliënt in de weg kan staan. Ik snap en herken dat. Ruim tien jaar geleden kwam bij een GGZ-instelling terecht in een langdurig intake-traject. Toen ik depressief bleek, lag de behandeling voor me klaar: groepstherapie. Het maakte niet uit dat ik daaraan geen behoefte had. En toen die niet aansloeg lag natuurlijk meer aan mijn weerstand dan aan de therapie zelf. Na één jaar was ik dus niet veel opgeschoten.

Ik zocht verder, voerde gesprekken over burnout-problemen. Mijn stress probeerde ik te reduceren met een training mindfulness. Ik voelde me beter begrepen, maar mijn klachten bleven steeds weer terugkeren. Na een zware periode kon het ineens stukken beter met me gaan. Dan kon ik de wereld aan, wist ik zeker dat het nu allemaal voorbij was. Waar ik eerst nog om huilde, was dan niet zo dramatisch meer. Dus pakte ik de draad weer op al was ik door een geestelijke val mijn werk kwijtgeraakt, ik was uit de kuil geklommen. “Wat fijn dat het nu weer goed met je gaat”, constateerde mijn omgeving dan. Ik had mijn lessen geleerd. De diepte was overwonnen.

Via vrijwilligerswerk kreeg ik een leuke baan als welzijnswerker. Ik voelde me onzekerder dan vroeger. Werken kostte me meer moeite. Op de achtergrond hoorde ik nog wel eens de echo uit mijn put. Dan ploeterde ik me door zo’n dag. Op andere dagen was ik een steun voor iedereen.

Moedig begon ik aan een omscholing richting onderwijs, een lang gekoesterde droom. Bijna zingend ging ik als vrijwilliger werken op een MBO. Ik was weer helemaal terug, blaakte van zelfvertrouwen. Met een omweg kwam ik dan toch op mijn plaats terecht. Dat gelukzalige gevoel duurde net zo lang als de periode van het vrijwilligerswerk. Ik kreeg een betaalde functie op een andere plek in de school. En hoewel ik me groothield naar buiten toe, voelde ik me eigenlijk meteen weer de diepte inglijden. Daar was die peilloze put weer. Klauwend viel ik langs de schachten, maar ik bereikte alsmaar de bodem niet. Weg baan en toekomstmuziek. Wat gebeurde er toch met me?

En dus ging ik weer op zoek naar hulp, ik wilde weten wat er met me was. Ik wilde begrip, van anderen en van mezelf. Wat ik verlangde was een naam, een etiket dus. Niet om daarmee afgeplakt te worden, maar om de herkenning. Goede hulp gaat over het contact tussen hulpverlener en hulpvrager. Simpel gezegd: het gaat niet goed en iemand zoekt hulp en iemand anders met verstand van zaken biedt hulp aan. Samen kijk je of er een klik is en of het aanbod aansluit. Hoe die hulp dan heet, is minder belangrijk. Het gaat om het zoekproces naar het wat en waarom. We kijken naar mijn gedrag en de overtuigingen die daaronder liggen, én naar welke pillen mij zouden kunnen helpen.

In mijn geval bleek de diagnose ‘depressie’ niet aan te sluiten. Dat was een gezamenlijke constatering van de therapeut en mij. Ik had zelf de sterke behoefte om te weten wat het dan wel was. Om pillen en praten daar beter op af te stemmen. Maar ook omdat ik mezelf dan meer zou herkennen. Toen de term ‘bipolariteit’ voor het eerst viel, had ik daar gemengde gevoelens over. Bij ‘depressief’ kon mijn omgeving zich nog wel iets voorstellen, maar ‘manisch’ zijn… Ik vond dat zelf ook lastig. Als ik mijn verhaal vertelde, haastte ik me altijd om erbij te zeggen dat ik bijvoorbeeld nog nooit gedacht had dat ik Napoleon was. Ik vond een manie eigenlijk een gekte. Was ik dan gek? Hoe kon ik mezelf accepteren?

Maar er was ook een andere kant: wat ik meemaakte bestond dus echt. Ik kon vallen én vliegen. Het betekende ook dat ik andere medicijnen kreeg. En mijn verhaal werd door het UWV serieus genomen. Na een jarenlange strijd ben ik nu volledig arbeidsongeschikt verklaard. Ben ik daar blij om? Nee natuurlijk, maar het geeft wel de erkenning die ik kennelijk zelf ook nodig heb.

Door de gesprekken met mijn therapeut leer ik waarschuwingssignalen herkennen. Sombere periodes worden getekend door angsten voor alles wat kan misgaan. Dan moet ik elke dag naar buiten en lopen, en verder mijn leven heel simpel houden. Wanneer ik echt alles leuk vind, en een tomeloze energie heb: ook dan naar buiten en lopen, en leven ‘met de handrem erop’. Mijn stemmingen zullen blijven schommelen, dat hoort ook bij mij. Maar ze schieten minder ver door. En ik leer ze beter te verdragen. De diagnose heeft mijzelf dus ook geholpen. Wat ik heb, heeft een naam gekregen. Niet dat ik mijn stoornis bén. Ik héb een stoornis waarmee ik te leven heb. Ik ben niet een etiket, maar ik ben blij dat ik de naam erop herken. 


Ik ben Lisette van Gurp (62 jaar) en heb 25 jaar gewerkt aan de bestrijding van seksueel en huiselijk geweld. De overstap naar het onderwijs is helaas mislukt.  Tegenwoordig help ik bij de vertoning van films over mensenrechten, luister ik naar verhalen van mensen die iemand verloren hebben en bemoei ik me met wat er in mijn buurtje speelt. Daarnaast schrijf ik regelmatig (korte) columns en houd ik van het kijken naar vogels.